Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [O mijn ziel!] [2]gij hebt tot den HEERE gezegd: Gij zijt [3]de HEERE, mijn [4]goedheid [raakt] niet tot U; 2. Deze woorden spreekt David als een voorbeeld van Christus, of [zo enigen menen] Christus zelf in den stand zijner vernedering tot zijne ziel, gelijk het Hebr. woord uitwijst; elders wordt het woord ziel uitgedrukt; hfdst.103 vs.1. 3. Anders, mijn Heere. 4. Dat is, weldadigheid. De zin is: Ik kan U, o God, met mijne weldaden niets aanbrengen, U gene deugd doen [want Gij zijt in uzelven volmaakt en een oorsprong van al het goede]; maar wel den vromen, die op aarde leven. gelijk volgt.